vak
godsdienst en levensbeschouwing
docent
Dhr dr Ton Kappelhof
les
Zendelingen en missionarissen in Nederlands Indiƫ 1800-1960; Culturen die elkaar ontmoeten

1798-1900
Met het bankroet van de VOC in 1798 stond het christendom er in de archipel slecht
voor: de protestanten en katholieken moesten zich maar zonder priesters of predikanten zien te redden. Rond 1800 kregen de missie en zending echter een nieuwe impuls. De regering in Batavia stond echter dubbel tegenover al die geloofsijver. Zij liet de zendelingen en missionarissen niet toe in islamitische gebieden uit angst dat hun optreden de openbare orde in gevaar zou brengen.
    De genootschappen en congregaties organiseerden hun werk op dezelfde wijze. De zendelingen werden vooral gerekruteerd uit de middenklassen. De uitgezonden Europeanen waren niet altijd opgewassen tegen het voor hen afmattende klimaat. Opmerkelijk was de grote Duitse en Zwitserse inbreng in zending én missie.
    Na een eeuw werken was het resultaat bescheiden. Veel succes hadden missie en zending geboekt in de Bataklanden, het binnenland van Borneo, Timor, Flores, Ambon en de andere eilanden van de Midden-Molukken. Op Java vormden de christelijke dessa’s echter maar minuscule eilandjes in een zee van islamieten.

1900-1942
De in 1901 ingezette Ethische Politiek werkte voor missie en zending zeer gunstig uit. Het Nederlandse gezag werd overal in de archipel stevig gevestigd, zodat gebieden zoals Nieuw-Guinea, die eerder te gevaarlijk waren, toen beter toegankelijk werden. De katholieke missie zette een offensief in dat de zendelingen verontruste en irriteerde.
    Nieuw was ook dat men zending en missie beter ging organiseren. Vanaf 1890 meldden zich steeds meer ongehuwde vrouwen aan om als verpleegster, onderwijzeres of sociaal werkster hun bijdrage te leveren aan het grote ideaal: iedereen christen. Het gemeentewerk werd gedaan door het in aantal sterk groeiend Indonesisch personeel.
    Het ontwaken van nationalisme in Indië rond 1910 bracht binnen de nieuwe christelijke gemeenten een beweging op gang naar verzelfstandiging. De zendelingen stonden daar dubbel tegenover: enerzijds hadden ze begrip voor de wens om op eigen benen te staan, anderzijds gaven ze hun leidende positie niet graag prijs. Zowel bij missionarissen als bij zendelingen ging men ook discussiëren over hoe ver men kon gaan met het doen van concessies aan de inheemse culturen. Een groot probleem bleef de voor veel Indonesiërs te strenge christelijke huwelijksmoraal.

1942-1960
De Japanse bezetting maakte abrupt een einde aan deze tweede periode. Naar verhouding vonden veel zendelingen en missionarissen de dood door ontbering of door executie.
    Na de soevereiniteitsoverdracht werden in korte tijd alle overige kerken zelfstandig. Op Nieuw-Guinea, dat pas in 1962 aan Indonesië werd overgedragen, gingen zendelingen en missionarissen nog even door. De tijd van de Europese zendelingen was echter voorbij. De overgebleven zendelingen waren geen leiders meer, maar adviseurs: vaak werden ze ingeschakeld op de seminaries en hogere theologische opleidingen.
    De christelijke kerken groeiden echter sneller dan daarvoor. In 1966 waren er in
Indonesië 34 protestantse kerken en 7 katholieke bisdommen. Er waren 4,8 miljoen protestanten en 1,7 miljoen katholieken. Desalniettemin was in 1971 87% van de Indonesische bevolking islamiet, ruim 7% was christen (3% katholiek en 6% protestant). Het Christendom was getalsmatig vooral sterk op Flores (katholiek), in de Minahassa, op de Molukken en in de Bataklanden (protestant). Op Java was toen nog geen 3% christen.