vak
staatkunde
docent
Dhr mr dr ir Jan A. Somers
les
Staatkundige ontwikkelingen in Indiƫ

 

VOC-bewind
Hugo de Groot verkondigde in zijn Mare liberum dat de Indische vorstendommen soevereine staten waren. Op basis hiervan kreeg de VOC volmacht om namens de Staten-Generaal verdragen te sluiten. Verder besloten de Staten-Generaal tot de centralisatie van alle VOC-activiteiten op één plaats bij een Gouverneur-Generaal. Voor de vorsten ontstond langzamerhand een nieuwe werkelijkheid: Batavia als de facto staat.

De 19e eeuw
Aan de heersende volkenrechtelijke verhoudingen werd door Daendels namens het Koninkrijk Holland, en Raffles namens het Britse tussenbestuur een einde gemaakt: de vorsten werden bestuursambtenaren. In 1814 kreeg Nederland zijn bezittingen deels terug, Indië werd kolonie onder Nederlandse soevereiniteit.
    Na de opening van het Suez-kanaal (1869) ging de internationale zeevaart voornamelijk door Straat Malakka. Zeeroverij maakte die vaart onveilig, en ook Britse belangen op Malakka werden gehinderd, argumenten die mede leidden tot de Atjeh-oorlog. De oorlogsverklaring leek nog een volkenrechtelijk document, nieuw was de nu gepretendeerde Nederlandse soevereiniteit over Atjeh.

Ontwikkelingen na 1900
De in de troonrede van 1901 aangekondigde Ethische Politiek was tevens gericht op het onder gezag brengen van de hele archipel. De emancipatie van de inheemse bevolking werd via het onderwijs gestimuleerd. Van belang is dat uit de hogere opleidingen politieke leiders voortkwamen, die gericht waren op zelfbestuur en later op onafhankelijkheid.
    Eind 1918 werden in de Volksraad bestuurshervormingen beloofd, maar het verslag van een daartoe ingestelde commissie viel in Nederland niet in goede aarde. De Grondwet van 1922 sprak weliswaar niet meer over koloniën (Art. 1. Het Koninkrijk der Nederlanden omvat het grondgebied van Nederland, Nederlandsch-Indië, Suriname en Curaçao) en lijkt uit te gaan van een gelijkwaardige nevenschikking, maar uit artikel 2 blijkt dat deze grondwet overzee niet geldt.

Revolutie
De petitie Soetardjo (1936) behelsde het bijeenroepen van een conferentie over zelfstandigheid binnen artikel 1 van de Grondwet. De politiek was nog lang niet rijp daarvoor. De 7-decemberrede van koningin Wilhelmina (1942) kwam niet verder dan de vraag van Soetardjo, en de vage toezeggingen gingen ten onder in het Indonesische nationalisme.
    Op 17 augustus 1945 las Soekarno de onafhankelijkheidsverklaring voor. Het uitroepen van onafhankelijkheid is binnen het volkenrecht een constituerende daad, maar de Japanse capitulatie hield, vastgesteld in het volkenrecht, wel formeel het herstel van het Nederlandse gezag in. Ook was er van feitelijk gezag door de Republiek weinig sprake aangezien de regering in Djokja nauwelijks zeggenschap had over o.a. de pemoeda-groepen.
    In Indonesisch perspectief was er echter sprake van Nederlands gezichtsverlies door de capitulatie van 8 maart 1942 tegenover Japan, een Aziatische staat! Nederland bleek niet in staat tot het handhaven van gezag; het land had zijn soevereine rechten in de archipel voorgoed verloren.

Soevereiniteitsoverdracht
De periode 1945-1949 is er een van strijd en chaos, maar ook van onderhandelingen. De grondwetsherziening van 1948 maakte voor de nationale staatsrechtelijke politiek de weg vrij voor staatkundige hervormingen: de onafhankelijkheid van Indonesië binnen een unieverband met Nederland.
    Op 27 december 1949 ondertekende in het Paleis op de Dam koningin Juliana de resultaten van de Ronde Tafel Conferentie en de acte van de soevereiniteitsoverdracht.

De gebruikte terminologie is staatkundig opmerkelijk: de soevereiniteitsoverdracht vond in Nederland plaats, in Indonesië de gezagsoverdracht door het tekenen van het protocol van de bestuursoverdracht.