vak
aardrijkskunde
docent
Dhr dr Wim Ravesteijn
les
De bouw van burgerlijke openbare werken in Nederlands-Indiƫ, 1800-1950

Wegen, spoorlijnen en bruggen, havens en steden, irrigatie en drinkwatervoorziening: overal in Indonesië zijn de sporen zichtbaar die in Indië werkende Nederlandse ingenieurs hebben achtergelaten. De ontwikkeling van de weg- en waterbouwkunde in de voormalige kolonie heeft ook effect gehad op de Nederlandse civiele techniek: Indische technieken zijn toegepast in Nederland, terwijl ingenieurs de Indische kennis ook goed konden gebruiken voor toepassingen in het kader van de mondiale ontwikkelingssamenwerking.

150 Jaar civiele techniek

Vóór 1800 was het de Verenigde Oost-Indische Compagnie die opdracht gaf tot het uitvoeren van civieltechnische werken zoals wegen, scheepvaart- en afwateringskanalen met bijbehorende kunstwerken en gezondheidstechnische voorzieningen, en dan vooral in en rond Batavia. Daarna werden weg- en waterbouwkundige werken gebouwd op last van het gouvernement en in toenemende mate door de civiele ingenieurs van de Indische Waterstaat.
    Van belang voor het tot stand komen van de burgerlijke openbare (net)werken was de invoering in 1854 van het Regeringsreglement en het instellen van departementen in 1866.

Koloniale maatschappij
De koloniale staat speelde een sleutelrol. Bij de wegen- en spoorwegbouw bijvoorbeeld, stonden eerst politieke en militaire belangen voorop (Groote Postweg), met daarna de economische belangen, en pas op het laatst de maatschappelijke belangen. De autochtone bevolking werd beschouwd als categorie en niet als een verzameling individuele burgers zoals de Europeanen: bij de drinkwatervoorziening voor de lokale bevolking bijvoorbeeld werd vaak gekozen voor collectieve tappunten.

Tropische omstandigheden
De geografische omstandigheden in Indië waren van groot belang voor de ontwikkeling van de civiele techniek: de (spoor)wegingenieurs braken zich het hoofd over de steile berghellingen die zich voordeden en de scherpe bochten die nodig waren. De bruggenbouwers werden geconfronteerd met problemen die voortkwamen uit de diepe ravijnen en de snelstromende rivieren. De haveningenieurs zagen de grote slibafvoer met lede ogen aan. De irrigatie-ingenieurs kampten met te weinig of teveel water, maar wisten van de nood een deugd te maken door het vele water ook voor energieopwekking te gebruiken. De gezondheidsingenieurs en de stedenbouwers liepen op tegen de grote bevolkingsgroei.
    Hele (voor Nederland) nieuwe technologieën kwamen tot ontwikkeling, zoals ‘technische’ irrigatie en waterkracht. Bij bestaande technieken waren soms creatieve oplossingen nodig, bijvoorbeeld locomotieven die met een speciaal moderniseringsprogramma versterkt werden.

Westerse technologie en Oosterse cultuur
De Indische techniekontwikkeling was vooral gebaseerd op Westerse kennis. Hier en daar speelde plaatselijke kennis een rol. De Nederlanders pasten enerzijds moderne technologische middelen toe, maar namen anderzijds ook traditionele technieken over, onder meer in het gebied van de benedenloop van de Solorivier.
    De Nederlanders maakten ook gebruik van lokale instituties, bijvoorbeeld op het terrein van het waterbeheer waar de traditionele watermeester, oeloe oeloe, werd ingeschakeld, zij het los van het dorpsbestuur.
    Per saldo vond een proces van verwestersing plaats. Dit gebeurde met name ten tijde en onder invloed van de Ethische Politiek die was gebaseerd op een ‘moderniseringsmissie’ waarin moderne technologie een essentiële rol speelde.    Maar ondanks de oprichting van de Technische Hoogeschool Bandoeng was er geen streven om een industriële economie op te bouwen. Een nationale revolutie was nodig om de rijke hulpbronnen van het land (waaronder olie) aan te wenden voor een door de Indonesiërs zelf ingezet en onderhouden proces van industrialisering en economische groei.