vak
geschiedenis
docent
Dhr dr Ulbe Bosma
les
De Ethische Politiek (1900-1942)

De troonrede van 1901 sprak van een ‘zedelijke roeping’ van Nederland ten opzichte van Indië. Daarmee was het startsein gegeven voor de Ethische politiek. De historica Elsbeth Locher-Scholten heeft na een uitgebreide inventarisatie van alle aspecten van deze politiek er in 1981 de volgende definitie aan gegeven: ‘beleid gericht op het onder reëel Nederlands gezag brengen van de gehele Indonesische archipel èn op de ontwikkeling van land en volk van dit gebied in de richting van zelfbestuur onder Nederlandse leiding en naar westers model’. De laatste militaire expedities, het koloniale welvaartsbeleid voor de Javaanse bevolking, maar ook de politieke ontvoogding van Indië komen allemaal samen in de Ethische politiek.

Gevolgen van de Ethische Politiek
De Ethische Politiek had consequenties voor Indische Nederlanders, of Indo-Europeanen zoals zij rond 1900 nog bekend stonden. De discussie in de Indische samenleving over die consequenties is goed te volgen in haar pers. De introductie van de Ethische politiek viel niet toevallig samen met het de opkomst van de Indische emancipatiebeweging en de eerste tekenen van het Indonesische nationalisme, of te wel het ‘Ontwakend Oosten’, zoals dat destijds werd genoemd. De Ethische politiek stimuleerde ook deze bewegingen door de verruiming van de persvrijheid, het toestaan van politieke organisaties en de introductie van gemeenteraden. Ten slotte kwam er in 1918 zelfs een adviserend lichaam voor heel Nederlands-Indië, de Volksraad.

Indo-Europese reactie
Indische Nederlanders verwelkomden aanvankelijk de Ethische politiek, vonden haar zelfs niet ver genoeg gaan, maar de stemming veranderde naarmate het Indonesische nationalisme krachtiger van zich deed spreken. Daarbij kwam dat de ethische politiek leidde tot een overigens bescheiden uitbreiding van het onderwijs voor de inheemse bevolking, wat al in de Eerste Wereldoorlog een voelbaar grotere concurrentie bracht voor de klerkenposities, die voorheen een praktisch monopolie waren voor de Indo-Europese groep.
    De Ethische politiek, zoals zich die op dat moment had ontwikkeld, stelde zich ook een gelijkmaking van ambtenarensalarissen en onderwijstypen voor Indonesiërs, Europeanen en Chinezen voor onder de noemer ‘gelijke monniken, gelijke kappen’. Indo-Europese leiders vreesden terecht dat gezien de betrekkelijk geringe geldmiddelen die de koloniale regering te besteden had, iedereen gelijk in de praktijk zou betekenen dat de Indo-Europeaan zou moeten afdalen tot een ‘inheems peil’. Om deze reden werd in 1919 het Indo-Europeesch Verbond opgericht om front te maken tegen dit beleid èn om via studiebeurzen, het opzetten van scholen etc. de emancipatie van de Indo met kracht voort te zetten.

Twijfel in de jaren ’20 en ’30
In de jaren twintig keerde de Europese koloniale samenleving zich tegen de ‘zachte en toegeeflijke’ houding van ethische gouverneurs-generaal en hun belangrijkste ambtelijke adviseurs ten opzichte van het opkomend Indonesische nationalisme. Twijfels werden ook steeds vaker geuit over het koloniale welvaartsbeleid: hadden al deze investeringen wel zin gehad?
    Het is pas tegen het eind van de koloniale tijd geweest, dat de twijfels en frustratie plaats gingen maken voor trots, dat er welvaartsbeleid en onderwijs wel degelijk positief resultaat hadden gehad, zij het, zoals we achteraf geneigd zijn te zeggen: ‘te weinig en te laat’.