- vak
- geschiedenis
- docent
- Dhr dr Pieter Drooglever
- les
- Nieuw-Guinea, land voor Indo-kolonisten en Papoea's?
Vanaf de jaren ’20 van de vorige eeuw kwam de toekomst van de Indische Nederlanders (Indo-Europeanen) in het geding door de ontwikkeling van de Indonesische samenleving: het was de vraag of er nog plaats zou zijn voor de Indo-Europeanen. Gedacht werd daarom aan emigratie, vooral naar Nieuw-Guinea, een leeg gebied waar alleen een klein aantal primitieve Papoea’s woonden. Daar zouden de Indo-Europeanen nog lang kunnen leven ‘onder eigen bestel’.
Eerste landbouwkolonies
In 1923 werd de eerste kolonisatievereniging opgericht, en in de jaren ’30 werden door de Indische regering schoorvoetend wat proefnemingen toegestaan. Zo’n 1.000 man werd als landbouwer naar Nieuw-Guinea gezonden.
De onderneming had weinig succes: het terrein was zwaar, het land onvruchtbaar, en er waren weinig afzetmogelijkheden. Kort voor de oorlog was het aantal kolonisten alweer sterk geslonken. De daaropvolgende Japanse bezetting kostte de meeste overgeblevenen het leven.
Na 1945
Na de oorlog werd de oude lijn weer opgevat, maar op Java woedde een regelrechte onafhankelijkheidsstrijd. Toen in 1949 duidelijk werd dat de overdracht aan Indonesië praktisch onvoorwaardelijk zou zijn kwam de uittocht op gang. Al in mei 1950 hadden zich zo’n 1.400 mensen langs de kust gevestigd, en in 1953 was hun aantal al ruim 3.000 mannen, vrouwen en kinderen.
Nederland had Nieuw-Guinea in december 1949 niet aan Indonesië overgedragen, o.a. omdat de Papoea’s als onmondig werden gezien. Nederland deed nu een poging om de achterstand alsnog in te lopen. Er werd meer geld vrijgemaakt en Nederlandse ambtenaren en militairen stroomden naar het gebied voor de ontwikkeling van het land en de Papoea’s.
Kolonies onder druk
Tijdens de Koude Oorlog wilden de Sovjet Unie en de Verenigde Staten Indonesië te vriend houden, en Nederland werd als gevolg daarvan politiek en militair onder druk gezet om Nieuw-Guinea alsnog aan Indonesië over te dragen. De Indo-Europese groep zag zijn toekomst opnieuw in gevaar, en opnieuw kwam een uittocht op gang. De meesten vertrokken naar Nederland. De overdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië vond plaats in 1962.
Vanuit de Papoea’s bezien
In de tien jaar na 1950 was een dunne elite gevormd, die zicht kreeg op wat er gebeurde in de wereld. Er werd begonnen met experimenten met medebestuur, via gekozen streekraden en een grotendeels gekozen Papoea-parlement, de Nieuw-Guinea Raad. Dit alles dwong de Papoea’s tot het nemen van eigen verantwoordelijheid, en zo ontwikkelde zich onder druk van de omstandigheden in korte termijn een Papoea-nationalisme.
In mei 1960 waren daar al tekenen van zichtbaar, bij een door het gouvernement bijeengeroepen vergadering van 20 bekende Papoea’s. Zij moesten advies uitbrengen over die in te stellen Nieuw-Guinea Raad. Eén van de vragen was, wie daarin actief en passief kiesrecht zouden krijgen. Hun advies: alleen die Nederlanders die zich blijvend in hun land hadden gevestigd mochten staatkundige rechten krijgen, en de Indo’s kregen geen vertegenwoordiging als politieke groep in de raad. Aangezien er betrekkelijk weinig Indo’s waren, en elke stem als één stem gold, was daarmee het exclusieve Papoeakarakter onderstreept. De Indo’s concludeerden hieruit dat zij hun toekomst weer elders moesten zoeken.
Daarmee ging het in West-Papoea niet anders dan elders in de wereld. Er ontstond een nieuw nationalisme, dat de eigen bevolking centraal stelde.