vak
geschiedenis
docent
Mw drs Kirsten Vos
les
De Repatriëring

Terug naar het ‘vaderland’
Repatriëren (~ re patria) betekent teruggaan – of teruggebracht worden – naar het vaderland. Wanneer mensen echter verwijzen naar ‘de repatriëring uit Indonesië’, of ‘de repatriëring van Indische Nederlanders’, spreken zij meestal over een bijzondere variant: het vertrek tussen 1946 en 1968 naar Nederland uit de voormalige kolonie Nederlands-Indië van ruim 300.000 mensen, die voor het merendeel daar nog niet eerder waren geweest. Voor hen was Nederland dus vooral een juridisch vaderland, van teruggaan was geen sprake.

Motieven
De motieven om te repatriëren varieerden, maar kwamen neer op één hoofdmotief: alleen in Nederland hadden zij nog toekomst. Sommigen kwamen naar Nederland om bij te komen van de Japanse bezetting (de zogenaamde evacués), maar van hen ging nog geen 30% terug naar Indonesië. Na de soevereiniteitsoverdracht van Indonesië (27 december 1949) vertrokken repatrianten overwegend omdat hun functies kwamen te vervallen. Onder de repatrianten bevonden zich ook Indo-Europeanen die niet wilden kiezen voor het Indonesisch staatsburgerschap (warga negara).

Tussen 1952 en 1957 vertrokken overwegend Indo-Europeanen, als repatriant, maar ook als spijtoptant, als zij spijt hadden van hun keuze voor het Indonesisch staatsburgerschap, of als late repatriant, wanneer zij eerder niet aan de criteria voldeden om te mogen repatriëren. Incidenteel kwamen mensen ook wel als verstekeling naar Nederland, met als bekendste groep ‘de 37 van Samkalden’ uit 1958.

Vanwege de slechte leefomstandigheden van veel Indo-Europeanen paste de Nederlandse overheid de criteria in 1955 aan, om meer mensen de kans te geven te repatriëren. In 1958 vond een nieuwe exodus plaats, nadat de Indonesische regering alle Nederlanders staatsgevaarlijk had verklaard. Indische Nederlanders reisden af naar Nederland of Nederlands Nieuw-Guinea, dat vervolgens in 1962 in Indonesische handen kwam. Tot slot kwamen na 1965 ook genaturaliseerden naar Nederland, zoals de Chinese peranakans die na de staatsgreep van Soeharto vervolgd werden.

Verhoudingen tussen Nederland en Indonesië
De repatriëring als geheel besloeg nagenoeg een kwarteeuw. In die tijd ondergingen Nederland én Indonesië vele maatschappelijke veranderingen. Direct na de soevereiniteitsoverdracht heerste er een betrekkelijk goede sfeer in Indonesië. Deze stemming sloeg om wegens gebrek aan wederzijds vertrouwen. Nederlandse bedrijven zoals de Bataafsche Petroleum Maatschappij (BPM), Koninklijke Pakket Maatschappij (KPM) en Jacobson van den Berg bezaten daar nog steeds de economische macht. Daarnaast verergerden de verhoudingen onder invloed van de vastgelopen onderhandelingen over het bestuur van Nieuw-Guinea. Deze ontwikkelingen waren van invloed op het dagelijks leven van de Indische Nederlander in Indonesië, die in toenemende mate te maken kreeg met intimidatie, boycots en zelfs de dreiging van fysiek geweld.

Ontvangst
Nederland deed in het begin haar best de Indische Nederlanders warm te onthalen. Na verloop van tijd verminderde de aandacht echter. Van invloed op de beeldvorming in Nederland waren de contactambtenaren die aan boord meereisden. Deze ambtenaren werkten bij de Dienst Maatschappelijke Zorg, de instantie die belast was met de opvang van repatrianten. Repatrianten die om sociaal-economische redenen vertrokken, wilden vaak niet onderdoen voor de elite en vertelden deze ambtenaren dat zij om dezelfde redenen repatrieerden als de gegoede Indische Nederlanders. Doordat deze ambtenaren onbekend waren met het leven in Nederlands-Indië en Indonesië, ontstond een vertekend beeld.