vak
staatkunde
docent
Mw mr dr Patricia Tjiook-Liem
les
De rechtspositie van de verschillende bevolkingsgroepen in Indiƫ tot 1942; Over de classificatie, gelijkstelling en het onderdaanschap van de bevolkingsgroepen van Nederlands-Indiƫ

 

De juridische of rechtspositie en de staatkundige positie zijn twee verschillende begrippen die het best begrepen kunnen worden aan de hand van twee vragen. Bij de rechtspositie gaat het om de vraag: welke rechten en plichten heb ik als inwoner van een bepaald land? (Dus: wat mag ik doen en wat moet ik doen). Bij de staatkundige positie gaat het om de nationaliteit. Dan luidt de vraag: bij welke staat hoor ik (welk paspoort heb ik), zodat ik bij moeilijkheden met een andere staat de hulp en bescherming van mijn eigen staat kan inroepen?

De juridische status of de rechtspositie
De rechtspositie in het voormalig Nederlands-Indië was, zoals de wet luidde, tot 1920 afhankelijk van de etnische afkomst en van het geloof. In de wet was de bevolking van Nederlands-Indië verdeeld in twee hoofdgroepen, de Europeanen en de Inlanders. Iedere hoofdgroep had zijn eigen subgroep, de met Europeanen of de met Inlanders gelijkgestelden. Met Europeanen waren gelijkgesteld christenen en zij die geen Inlanders waren of met Inlanders waren gelijkgesteld. Met Inlanders waren gelijkgesteld Arabieren, Moren, Chinezen en anderen die mohammedanen of ‘heidenen’ waren. Iedere hoofdgroep (tezamen met zijn subgroep) had zijn eigen rechten en plichten.
    Vanaf 1920 tot het einde van de koloniale periode gold de verdeling van de bevolking in drie groepen: groepen die waren onderworpen aan de wettelijke bepalingen voor Europeanen, voor Inlanders en voor Vreemde Oosterlingen.

Gelijkstelling met Europeanen: Staatsblad-Europeanen
Aangezien de Inlanders en de met hen gelijkgestelden in vergelijking tot de groep Europeanen en de met hen gelijkgestelden minder rechten en tegelijkertijd meer plichten hadden, bestond er behoefte om van de groep der Inlanders en de met hen gelijkgestelden over te gaan tot de groep der met Europeanen gelijkgestelden. Die overgang noemde men ‘gelijkstelling met Europeanen’.
    De behoefte tot gelijkstelling kon ook bestaan bij kinderen geboren uit relaties van Europese mannen met Inlandse vrouwen. Waren deze kinderen niet op wettige wijze door de vader erkend, dan waren zij juridisch Inlanders, ook al leefden zij als Europeanen in de Europese samenleving. Teneinde dezelfde juridische positie te verkrijgen als die van de Europeanen moest gelijkstelling worden aangevraagd.
    Die gelijkstelling kon verkregen worden door een verzoek te richten tot de Gouverneur-Generaal en te voldoen aan bepaalde voorwaarden, zoals bijvoorbeeld het beheersen van de Nederlandse taal of door christen te zijn. Werd gelijkstelling verleend dan volgde publicatie daarvan in het Staatsblad van Nederlands-Indië. Personen die op deze wijze gelijkstelling hadden verkregen werden dan vaak ‘Staatsblad-Europeanen’ genoemd.

De staatkundige positie: het Nederlands onderdaanschap
De bevolking van Nederlands-Indië kon de staatkundige positie hebben van Nederlander, Nederlands onderdaan of vreemdeling. Nederlanders waren zij die de Nederlandse nationaliteit bezaten. Zonder de Nederlandse nationaliteit was men Nederlands onderdaan wanneer men in Nederlands-Indië was geboren uit ouders die daar gevestigd waren. Tot deze Nederlandse onderdanen, ook wel genoemd Nederlandse onderdanen niet-Nederlanders, behoorden aldus de inheemse bevolking en degenen die meerdere generaties in Nederlands-Indië woonden. Vreemdelingen waren die personen, die in Nederlands-Indië verbleven, maar noch het Nederlanderschap, noch het Nederlands onderdaanschap bezaten.